Visuele honger en imaginatief bewustzijn
Wat is toch de drijvende kracht achter de groeiende interesse voor beeldende kunst? Het aantal museumkaarthouders stijgt sinds 2013 met maarliefst 100.000 per jaar. In 2015 waren er 1.2 miljoen kaarthouders. Zij gingen gemiddeld ook vaker naar het museum: het aantal bezoeken steeg van 7,4 in 2014 naar 8,3 miljoen in 2015.
421.700 Mensen vonden de weg naar Den Bosch voor de tentoonstelling over Hieronymus en eerder telde het Rijksmuseum ruim een half miljoen bezoekers voor De late Rembrandt. Ook de twintigste eeuwer Mark Rothko mocht zich verheugen in grote interesse. Zijn tentoonstelling werd door 265.000 mensen bezocht, een record voor het Gemeentemuseum Den Haag.
Laatst had ik een avond belegd over het kijken naar kunst en ik vroeg toen aan de deelnemers of zij misschien suggesties konden doen omtrent de eventuele oorzaken van de gestegen interesse in schilderkunst. Sommigen zagen een toename van vrije tijd, anderen dachten aan een modeverschijnsel. Een van de ideeën die bij mij doel trof was dat er sprake zou kunnen zijn van een toegenomen visuele behoefte. Meteen moest ik denken aan nog een opvallende ontwikkeling: de beeldschermcultuur.
Imaginatief bewustzijn
Gerekend vanaf de massale verbreiding van de televisie in de jaren ‘60 greep deze in grofweg dezelfde tijdsspanne om zich heen als die waarin de bezoekersaantallen van musea stegen. De komst van achtereenvolgens de computer, het internet en de smartphone zorgden voor een massieve aanwezigheid van schermbeelden tot in de slaapkamer.
Inmiddels heeft de site Instagram, een uitwisselingssite voor afbeeldingen, een half miljard gebruikers en dit aantal blijft stijgen. Bedenk daarbij dat grote broer Facebook (1,4 miljard) ook in toenemende mate een communicatiemedium voor afbeeldingen aan het worden is. De behoefte aan op beeldschermen weergegeven afbeeldingen is een echte nimmerzat: de hoeveelheid virtuele foto’s en andere plaatjes, alleen al in de cloud, moet een getal bedragen dat het voorstellingsvermogen ver te boven gaat.
Waar komt de beeldenhonger vandaan? De Duitse auteur Mario Betti schrijft dat wij ons momenteel in een transitieperiode bevinden waarin het bewustzijn van de mens steeds meer een beelden bewustzijn wordt. Dit proces verloopt niet automatisch. Het komt tot stand doordat mensen hun bewustzijn scholen. Betti heeft het hier juist niet over de beeldschermcultuur. Het gaat bij hem om een beeldbewustzijn dat geen uiterlijke hulpmiddelen nodig heeft. Zelfs geen fysieke zintuigen. Het heet imaginatief bewustzijn.
Wat hij daarmee bedoelt is nauw verwant aan kunst. Kunstenaars van alle tijden bedienen zich zoals bekend van beeldspraak, van metaforische en symbolische beelden die geladen zijn met een rijke inhoud vol betekenis. De ongekende groei van de beeldschermbeelden (Betti: ‘Zerrbilder’) neemt als surrogaat of karikatuur de plaats in van imaginatieve, betekenisvolle beelden die kunnen voorzien in de werkelijke, dieper liggende behoefte, voortkomend uit de noden van de tijd.
Het heeft er alle schijn van dat de honderdduizenden museumbezoekers de weg naar die rijke inhoud zijn ingeslagen, want de grote kunstwerken tonen een rijkdom en diepgang die raakt aan imaginatieve beelden. Om met Betti te spreken: ‘Soms, zoals bij grote kunstwerken, reikt de kracht van de fantasie tot in de sfeer van de imaginatie (…).’
(Lees hier wat een van die grote kunstwerken, Man in wapenrusting van Rembrandt, voor Mario Betti betekent).
Vinden de grote aantallen museumbezoekers ook de toegangen om de werken te ontsluiten? De toegangen tot de diepere lagen? Kunnen zij hun behoefte bevredigen? In de vraag ligt het antwoord besloten. Te vaak komt het voor dat bezoekers doodmoe en teleurgesteld het museum verlaten. De Kunst van het kijken is in het leven geroepen om op verschillende manieren het kijken naar kunst te scholen, teneinde beter toegang te krijgen tot de diepere lagen.
(Deze tekst verscheen eerder in De Kunst van het kijken actueel 29.)
Afbeeldingen: rijen bij het Noord Brabants museum in Den Bosch en het Gemeentmuseum in Den Haag.
Arno Kaat