Waar ben ik, wat doe ik, waar ga ik heen
Toen Vincent van Gogh (1853-1890) 24 jaar was, had hij al een reeks mislukkingen achter de rug. Hij was ontslagen bij kunsthandel Goupil in Londen en Parijs en daarna bij een boekhandel. Hij was twee keer heftig verliefd geweest en even zo veel keer afgewezen. Hij was belezen en een kunstkenner, had een hoofd vol ideeen en sociale idealen en de kunst was alles voor hem. Ze omvatte de religie en de natuur, leven en dood, de liefde, de waarheid. Hij zag poëzie in alledaagse dingen zoals een paar schoenen of een boomwortel. Maar hoewel hij al tekende vanaf zijn kinderjaren, bracht hij zichzelf niet in verband met een kunstenaarschap en had geen idee wat hij met zijn leven aan moest.
Tijdens zijn jaren bij kunsthandel Goupil had hij een aversie ontwikkeld tegen het snobisme, de dweperij en de gezapigheid die het kunstwereldje kenmerkten. Met zijn ware passie voor de kunst en als dienaar van de waarheid, besloot hij om zich in dienst te stellen van de Waarheid met een hoofdletter: het Woord van God. Vincent werd predikant en missionaris. Toen hij daarvoor opleidingen ging doen, werd hij tot twee keer toe ongeschikt bevonden, zelfs bij een opleiding van bescheiden niveau in Brussel, waar hij de laatste maanden van het jaar 1878 verbleef.
Na dit debacle besloot hij barmhartigheid en naastenliefde, het christendom van de daad, te gaan praktiseren in de mijnstreek de Borinage in Zuid-Oost Belgie. Hij stapte in januari 1879 op de trein naar ‘het zwarte land.’ Een paar weken daarvoor had hij aan zijn broer Theo geschreven: ‘Als ik aan dat alles denk [aan het falen A.K.] (…), aan teleurstelling, aan het gevaar van mislukking tot lijden tot schande toe, dan is ook mij het verlangen niet vreemd- ik zou wel van alles weg willen.’ (p.226).
Duidelijk is dus dat we zijn redenen om naar de mijnstreek af te reizen niet uitsluitend in zijn christelijke idealen moeten zoeken. Hij voelde zich overladen met schande en schuld, wist geen richting of doel, behalve dan dat hij weg wilde van alles.
In De Borinage wachtte hem de aanblik van een diepe, duistere somberte. Van Goghs biografen Naifeh en Smith schetsen het landschap aldus:
‘Hier en daar rezen over een vlakke horizon enorme zwarte kegels op: abrupt, eenzaam, saai, te grimmig om het werk van de natuur te zijn, te groot om het werk van de mens te zijn. Op sommige ervan was gras gaan groeien, andere dampten nog steeds door niet te blussen binnenbranden, als grote kookpotten op het landschap. ‘Het hele gebied lijkt te zijn aangevreten door een enorme zweer (…).’
De bewoners van de streek, de mijnwerkers en hun gezinnen, waren al net zo aangetast als het landschap. Van Gogh schreef over hen in een brief: ‘Deze lieden (26-12-1878) zijn geheel zwart als zij uit de donkere mijnen weer in het daglicht komen, gelijk de schoorsteenvegers zien zij eruit.’
‘Monsieur Vincent’ zoals hij zich aan de Franstalige Walloniërs had voorgesteld, was fanatiek overtuigd van de christelijke idealen. Hij geloofde er stellig in dat hij de straatarme mijnwerkers de blijde boodschap kon brengen en hij zou hen barmhartig bijstaan in hun nood. Al kort na zijn komst bleek zijn geloofsijver echter niet de juiste snaar te raken bij zijn doelgroep. Predikant Van Gogh hield hen voor dat zij hun leed gelaten moesten dragen in de trant van de christelijke boodschap zoals hij die opvatte. Terwijl socialistische ideeen hier al wortel hadden geschoten en mijnwerkers bij stakingen hun opstandigheid met het leven hadden moeten bekopen. Hun nood kon niet worden gelenigd met berusting in hun lot. De mijnwerkers vonden de Nederlander met zijn priemende ogen maar een rare. Zij lagen elkaar niet zo, de Borins en Monsieur Vincent.
Vooralsnog stond Van Gogh zichzelf geen twijfel toe aan zijn missie. Teneinde zijn al dan niet ingebeelde betrokkenheid bij het lot van de mijnwerkers meer kracht bij te zetten ging hij vrij kort na zijn aankomst zelf de mijn in, om precies te zijn de Macassarmijn, een van de grootste en diepste en gevaarlijkste. De beschrijving van wat hij daar meemaakte tart het voorstellingsvermogen. Naifeh en Smith:
‘(…)Niets had hem [Van Gogh] kunnen voorbereiden op de mijningang, een spelonkachtig gebouw voorzien van gore ramen en vol beweging: het sidderen van de grote koperen machine, het bewegen van de stalen armen, het onophoudelijke pompen; het gedonder van zware wagentjes die over de ijzeren vloer voortrolden; het gieren van inktzwarte kabels die in de hoogte bewogen. (…)Het gieren van de katrollen kondigde de aankomst en het vertrek aan van de kooien die uit de diepten verschenen met karretjes vol kolen en dan weer vol mijnwerkers omlaag doken (…). De kooi dook 635 meter ‘als een steen’ omlaag.’
Datt is meer dan drie keer de Euromast. Het is zo diep ‘dat het daglicht dat boven in de schacht zichtbaar was kromp tot een plekje zo klein als een ster aan de hemel.’ NNaifeh en Smith.) Eenmaal beneden liep hij vanuit een soort grote ‘hal’, door een van de gangen die daarop uitmondden nog verder de diepte in. De aardewarmte en de dampen zorgden voor een broeierige atmosfeer en verstikkende hitte in de steeds lager wordende gang. De gangen van de mijn vertakten zich als een wortelstelsel van een boom: steeds smaller werden ze en helemaal aan het eind van een tunneltje was een mijnwerker steenkool aan het los hakken. Alleen, want het was er te nauw voor meer kompels.
Van Goghs avontuur in het zwarte land liep uit op een catastrofe. Nadat hij door de leiding was weggestuurd en dus voor de zoveelste keer was mislukt ging hij naar een mijnwerker/predikant die op vergelijkbare wijze als Van Gogh was gestrand, in een uithoek van de Borinage. De predikant-missionaris zonder gemeente die hij nu was droeg versleten kleren, kwelde zichzelf door in de koude nacht buiten te slapen en at soms hele dagen niet. Alle hoop was naar het leek verdwenen. Bij tussentijdse bezoeken aan zijn ouderlijk huis had zijn vader gemerkt hoe het met diens zoon was gesteld en hij was voornemens om Vincent op te laten nemen in een krankzinnigeninrichting, wat leidde tot een hoog oplopend conflict. Volstrekt desolaat, aan verwarring en chaos ten prooi, eindigde Van Goghs Borinage-avontuur uiteindelijk na zo’n anderhalf jaar in de zomer van 1880. Hij had besloten beeldend kunstenaar te worden. Door die beslissing viel hij eindelijk samen met zijn innerlijke realiteit, het kunstenaarschap dat hij al heel lang met zich meedroeg. Zijn besluit was in de zwarte nacht van zijn wanhoop de poolster waar hij zijn koers op kon bepalen.
Zo’n tien jaar na zijn vertrek uit het zwarte land liet hij bij zijn vroege overlijden een ontzagwekkend oeuvre na, had hij de schilderkunst een vernieuwingsimpuls gegeven en zou hij een vaste plaats gaan verwerven in de top drie van beroemdste schilders aller tijden. Deze resultaten had hij niet te danken aan een bijzondere aanleg, een groot talent voor de teken- en schilderkunst, maar veeleer aan zijn doelgerichtheid en werklust. Hij legde een bijna bovenmenselijke ijver, geduld en doorzettingsvermogen aan de dag om zich het vak eigen te maken en om ‘een zeker souvenir’ na te laten, zoals hij het verwoordde in een brief aan Theo van een paar jaar later:
‘Mijn plan is niet mij te sparen, geen emoties of moeie[lijkheden] veel te ontzien.– ’t is me betrekkelijk onverschillig of ik langer dan korter leef – ik ben bovendien niet competent mij zelf in ’t physieke zóó te leiden als b.v. een medicus het betrekkelijk kan. Ik ga dus door als een onwetende maar die dit eene weet – “in eenige jaren moet ik een zeker werk afdoen” – ik hoef mij niet te overhaasten want daar is geen heil in – maar in alle kalmte en sereniteit moet ik doorwerken, zoo geregeld en geconcentreerd mogelijk – zoo kort en bondig mogelijk. de wereld gaat mij slechts in zoo ver aan dat ik als ’t ware een zekere schuld en pligt heb omdat ik 30 jaar op die wereld heb rondgemarcheerd – uit dankbaarheid een zeker souvenir te laten in den vorm van teeken- of schilderwerk.– niet gemaakt om deze of gene rigting te behagen maar waarin men een opregt menschelijk gevoel uit. Dit werk is dus het doel – en in die gedachte zich concentreerende vereenvoudigt zich hetgeen men doet en laat in zóó ver dat het niet is een chaos, maar al wat men doet één zelfde streven is. Nu gaat het werk langzaam – reden te meer men geen tijd verliezen moet.’
Zie voor de sociale intenties van Van Gogh ook: http://www.dekunstvanhetkijken.eu/twee-sociaal-geinspireerde-portretten/
De titel Waar ben ik, wat doe ik, waar ga ik heen is een citaat uit een brief aan Theo: http://www.vangoghletters.org/vg/letters/let137/original_text.html
Ook de andere briefcitaten komen uit http://vangoghletters.org/vg/.
Overige citaten uit Vincent van Gogh De biografie, Steven Naifeh en Gregory White Smith, vertaling Mario Molegraaf, Amsterdam 2011. Stuur een mail naar arno@dekunstvanhetkijken.eu voor de paginanummers.
Afbeeldingen, beide van Van Gogh. Bovenste: The Bearers of the Burden, 1881. Onderste: Mijnwerkers in de sneeuw, sept. 1880.