Rembrandts universele boodschap
”O Woord, dat in den beginne sprak:’Daar zij licht’, spreek ook nu uit: ‘Daar zij licht’ en er zal licht zijn.”
De cultuur van de zeventiende eeuw is ondenkbaar zonder de prominente positie van het woord. Ook in de schilderkunst speelde het een rol van betekenis. Wat had Rembrandt ermee? Meer dan je in eerste instantie van een schilder zou verwachten. In het Woord, de Logos, ligt het ideaal van een universeel christendom besloten en het menselijke woord kan het representeren. Deze idealen leefden onder brede lagen van de bevolking en we komen het veelvuldig tegen bij Rembrandt.
Spreken en luisteren
Leven en licht zijn in Rembrandts werk in het oog springende elementen. De grote schilder stelde alles in het werk om leven/beweging en licht te realiseren in zijn werken en hij slaagde daar wonderwel in. Zo goed zelfs, dat beschouwers zijn schilderijen kunnen ervaren als een verbetering van de werkelijkheid. Rembrandt legde zich niet neer bij de natuurlijke grenzen die zijn medium hem oplegde.
Dat gold ook voor geluid. Van Rijn wilde het woord hoorbaar maken, zoals blijkt uit de studie: Am Anfang war das Wort van de kunsthistorica Christiane Häslein. Een van de voorbeelden die zij aandraagt is het dubbelportret De doopsgezinde predikant Cornelis Claesz. Anslo in gesprek met zijn vrouw Aeltje uit 1641. (Zie afb.) Rembrandt toont Anslo op het moment dat deze het woord richt tot zijn vrouw, waarbij Van Rijn alle mogelijke middelen inzet om duidelijk te maken: Anslo spreekt, zijn vrouw luistert. Zie de gesticulerende hand van Cornelisz, zijn geopende mond en zijn licht voorovergebogen houding.
Het lijdt nauwelijks twijfel dat dit schilderij een bijdrage van Rembrandt was aan het debat over woord en beeld, dichtkunst en schilderkunst dat al eeuwenlang werd gevoerd. In het zeventiende eeuwse, overwegend calvinistische Nederland van na de Beeldenstorm viel het pleit ten voordele uit van het woord. In navolging van Häslein kunnen we aannemen dat ook voor Rembrandt het woord prevaleerde boven het beeld, al lijkt dat in tegenspraak met zijn roeping als beeldend kunstenaar.
Het standpunt van Van Rijn kunnen we ons beter voorstellen als we ons realiseren welke diepgang, reikwijdte en traditie het woord had in de calvinistische cultuur van de zeventiende eeuw. De twee-eenheid van mond en oor, spreken en luisteren stond voor het innerlijke woord. We kunnen ook zeggen voor de geest. Daarentegen liet het beeld, gerepresenteerd in de visuele kunsten, stoffelijke dingen zien en stond daardoor voor de stof. Een innerlijk beleefde religiositeit, het beoefenen van het innerljke woord, was een belangrijk onderdeel van de geloofsopvatting van stromingen waar Rembrandt mee te maken had, bijvoorbeeld de waterlanders. Anslo was predikant en later ‘oudste’ van de Amsterdamse waterlandergemeente. Uit de verering van het Woord trokken hij en zijn geloofsgenoten de consequentie dat hun predikanten mensen uit hun midden moesten zijn die beschikten over de gave van het woord. Het woord in de zin van menselijk spraakvermogen was immers een microkosmische versie van het macrokosmische Woord. In Anslo hadden de waterlanders een begenadigede spreker gevonden. Rembrandt vond in de portret-opdracht wellicht een goede mogelijkheid om een krachtige uitspraak te doen over de positie en de betekenisrijkdom van het woord. Anslo was daarvoor precies de juiste persoon.
Rembrandt probeerde voortdurend om de vindingen die hij deed, zijn inventies, steeds verder te ontwikkelen. Een jaar na het Ansloschilderij, in 1642, signeerde hij het schilderij dat (ten onrechte) onder de naam De nachtwacht door het leven gaat. Verrassend genoeg voor een schuttersstuk vinden we daar het gesproken woord en het geconcentreerd luisteren op een vergelijkbare wijze als bij het Anslo dubbelportret. Net als daar is de gebarende hand van de spreker, Frans Banninq Cock, de figuur in het zwart op de voorgrond, licht weergegeven tegen een donkere ondergrond. Dankzij dit contrast is de hand heel opvallend. De figuur naast Banninq Cock, de luitenant, is net zo duidelijk aan het luisteren als Aeltje. Dankzij een aantekening bij een kopie van het schilderij in het dagboek van Banninck Cock, weten we wat de kapitein zegt. Er staat het volgende:
”Schets van de schilderije op de groote sael van de Cloveniers-Doelen daerinne de Jonge Heer van Purmerlandt, als Capiteyn, geeft last aan zijnen Lieutenant, de Heer van Vlaardingen, om sijn Compaignie Burgers te doen marcheren.”
Door kennisname van dit citaat zien we onmiddellijk dat het gesproken woord bepalend is voor het handelingsmotief van de twee voorgrondfiguren. Ook zien we meteen wat de leden van de compagnie aan het doen zijn: zij bereiden zich voor op de mars. Wij kunnen ons met de kunsthistoricus Kurt Bauch afvragen of ook hier spreken en luisteren niet de eigenlijke beeldinhoud is. De dynamiek van (uit)spreken, en luisteren (ook als terughouding van het oordeel en terughouding van definiëring) is bij dit schilderij een terugkerend fenomeen, zoals we kunnen lezen in het hoofdstuk over De nachtwacht bij Michael Bockemühl. Daar laat de schrijver de terughouding zien die Rembrandt heeft betracht bij onder andere de definiëring van de ruimte en het tijdstip waarop de scène zich afspeelt.
De zogenoemde Honderdguldenprent (zie afb.) voltooide Rembrandt aan het begin van de veertiger jaren. Ook hier zien we een spreker, Jezus Christus. Hij, het vleesgeworden Woord, is het middelpunt van de compositie (zie afb.).
Middelpunt
Rembrandts stijl wordt gekenmerkt door ”het geheim van het leven,” zoals Karel Appel het noemde. Dat brengt ons bij het Logosbegrip.Volgens Rembrandtspecialist Visser ’t Hooft betreft de boodschap van Rembrandt het middelpunt van de Evangelische openbaring. Met dit middelpunt bedoelt hij Jezus Christus, het Woord.
Is het mogelijk om vanuit dit middelpunt tot een dieper begrip van Rembrandt te komen? Van Rijns belangrijkste inspiratiebron was de Bijbel, Gods geopenbaarde Woord. Wat kan het zijn geweest dat hem daarin sterk heeft aangesproken? Door de geliefde thema’s van hem en zijn opdrachtgevers na te gaan kunnen we daarvan wellicht een vermoeden krijgen. Een van die thema’s is de apostel Paulus. De verwijzingen naar hem zijn dermate talrijk, dat er volgens de kunsthistorici Perlove en Silver sprake is van een Paulinisch christendom bij Rembrandt. Behalve de verwijzingen kennen we bij Rembrandt meerdere portretten van Paulus, waaronder het laatste zelfportret van Van Rijn, Zelfportret als de apostel Paulus uit 1661(zie afb.).
De Logos, Christus, verscheen bij Damascus aan de christenvervolger Saulus. Na de schouw bekeerde deze zich en noemde zich Paulus. Hij werd de apostel voor alle volkeren en ervaarde het als zijn missie om de evangelische boodschap naar alle uithoeken van de aarde te brengen. De boodschap van het paulinische christendom is een boodschap van universele eenheid, broederschap en vrede. Rembrandtkenner Van de Waal was een van degenen die in Rembrandts visie ”een universeel, tolerant” christendom zag, een zienswijze die Perlove en Silver in hun meer recente en uitvoerige studie ondersteunen. We moeten hier met slechts een voorbeeld uit Van Rijns oeuvre volstaan om hun standpunt te illustreren.
Het betreft Twee oude mannen in dispuut, ook wel bekend onder de naam Petrus en Paulus in gesprek uit 1628 (zie afb.). Rechts achter het hoofd van de figuur van wie algemeen wordt aangenomen dat hij Paulus is, zien we een globe. De evenaar en een meridiaan zijn uitgelicht zodat ze als een kruis op de aardbol zichtbaar zijn. Volgens Perlove en Silver heeft Rembrandt op deze wijze de aarde-omvattende, universele missie van Christus, zoals beschreven door Paulus, willen verbeelden. Het schilderij moet met vreugde zijn begroet door allen die de eenheid van alle christenen nastreefden.
Breed gedragen ideaal
Rembrandt was met zijn ideaal van een partijloos, algemeen christendom bepaald geen eenling. In brede lagen van de bevolking werd het verlangen gevoeld naar een universele, christelijke broederschap. Ook de rozenkruisers hadden dit ideaal. In de onmiddellijke omgeving van Rembrandt leefden de humanistische en universeel christelijke idealen in sterke mate, al vanaf zijn vroege jaren. Toen Rembrandt op 22 jarige leeftijd Petrus en Paulus in gesprek schilderde woonde hij nog in zijn geboorteplaats Leiden. In deze eerste periode van zijn loopbaan stond hij naar alle waarschijnlijkheid onder invloed van de remonstrantsgezinde humanist Petrus Scriverius (1576-1660).
De eerder genoemde mennonieten of dopersen (huidige benamingen: wederdopers of doopsgezinden) hadden ook het ideaal van een universeel christendom. Zij maakten deel uit van het grote amalgaam aan groeperingen dat de Reformatie wilde voltooien (radicale reformanten) en vertoonden veel overeenkomsten met de rozenkruisers. De theoloog Laurentius Beyerlinck (1578-1627) was zelfs de mening toegedaan dat de rozenkruisers uit de dopersen waren voortgekomen. Hoe dit ook zij, voor iemand die innerlijk (esoterisch) christendom wilde beoefenen,was het veiliger om dat als mennoniet te doen dan als rozenkruiser.
De al eerder ter sprake gekomen waterlanders, een nog wat radicalere mennonietengroepering, hadden een warm hart voor de schilderkunst. Onder hen vinden we de namen van de schilder-schrijver Karel van Mander en de landschapsschilders Jacob van Ruisdael (1628-1682) en Salomon Jacobsz. van Ruysdael (ca.1600/1603-1670). Voor Rembrandts loopbaan waren de waterlanders van cruciaal belang. In 1631 verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij aanvankelijk woonde in het huis van de kunsthandelaar Hendrik Uylenburgh.(1584-1661). Uylenburgh was een waterlander en hij was kunsthandelaar in de Amsterdamse Breestraat, waar Rembrandt in 1639 een huis kocht. Rembrandt verwierf veel opdrachten uit het (mennonieten)netwerk van de kunsthandelaar en dit netwerk bleef gedurende Rembrandts leven belangrijk voor hem.
Het moet naar alle waarschijnlijkheid Rembrandts intensieve contact met de mennonieten zijn geweest, dat aan de Italiaanse kunsttheoreticus Baldinucci (1624-1697) de uitspraak ontlokte dat Rembrandt een mennoniet was. Hij had dit vernomen van een leerling van Van Rijn, de Deen Bernhard Keihl (1624-1687). Rembrandt kan echter heel moeilijk zelf een mennoniet zijn geweest want hij liet zijn kinderen dopen en de dopersen waren tegen de kinderdoop. Volgens de kunsthistoricus en Rembrandtspecialist Ernst van de Wetering was Van Rijn naar alle waarschijnlijkheid een liefhebber, zoals vele van zijn tijdgenoten. Dat wil zeggen dat hij geen lid was van een genootschap maar wel godsdienst praktizeerde en ter kerke ging.
Comenius
In de vijftiger en zestiger jaren bestond de vriendenkring van Rembrandt voor een deel uit piëtisten. Het radicale piëtisme wordt ook pansofie genoemd. De dichter Jeremias de Decker (1609-1666), een vriend van Rembrandt die hij al in 1632 had leren kennen, stond sympathiek tegenover het piëtisme.
Jan Amos Comenius(1592-1670), een van de belangrijkste voorvechters van het universele christendom en rozenkruiser, behoorde ook tot de kringen waar Rembrandt mee omging In Comenius’ pansofie kreeg het ideaal van een universeel christendom een unieke en grootse gestalte die tot op de dag van vandaag voortleeft en velen inspireert.
Comenius was gevlucht uit Tsjechië, waar hij en zijn geloofsgenoten van de Moravische Broeders werden vervolgd. Toen hij in 1656 naar Amsterdam kwam werd hij opgenomen in de kring rond Menasseh, die onder andere bestond uit de families Trip en De Geer. Deze families financierden de publicaties van Comenius en hij vond onderdak bij de familie De Geer. Het was een kring waarin zich opdrachtgevers van Rembrandt bevonden. Rembrandt portretteerde Margaretha de Geer twee maal in 1661 en Jacob Trip, posthuum, in datzelfde jaar. Van Rijn kende de Trippen al sinds de dertiger jaren.
Voor Comenius was Paulus net als voor rembrandt een belangrijke inspirator. In het laatste hoofdstuk van zijn Via Lucis, getiteld Gebed tot de Vader der Lichten voor de uiteindelijke verlichting van het menselijk geslacht, bidt hij ”Dat Uw almachtig licht rondom verlichte elke Saulus, dat zij tot een Paulus gemaakt in Uw naam tot de natiën en volkeren mogen gaan om hun ogen te openen (…).”
Het werk van Rembrandt heeft zich over de hele aarde verspreid, we kunnen het tot in Australië vinden. Hij heeft de harten van miljoenen veroverd. Of moeten we zeggen: hij heeft bij hen de ogen geopend? Het is alsof Rembrandt de missie van Paulus met andere middelen heeft voortgezet. Hebben Comenius en Rembrandt gehoopt op een dergelijke wijde verbreiding? Bij Rembrandt, bij wie wij voor een antwoord op die vraag zijn aangewezen op zijn beeldende werk, kunnen wij dat slechts vermoeden. Bij Comenius ligt dat anders. Hij liet een geschreven oeuvre na waarin hij er geen geheim van maakt dat hij de universele boodschap aan iedereen wilde verkondigen, zoals blijkt uit dit citaat uit het eerdere genoemde gebed:
”Te gering zou het zijn dat Ge [Jezus Christus] de wederoprichter van het ene of het andere volk zoudt zijn, Ik heb u gesteld tot een licht voor de heidenen, dat Gij Mijn heil moge zijn tot aan het einde der aarde (Jes. 49:6). Stuur uw engel uit met het Eeuwig Evangelie, dat de blijde boodschap verkondigd moge worden aan elke natie, en geslacht en taal en volk.”
Zie ook: http://www.dekunstvanhetkijken.eu/de-kunst-die-nu-nodig-is/
Bovenstaand artikel is een aangepaste versie van het gelijknamige artikel in Bres magazine 272, 2012
Vraag middels middels mail of telefoon de PDFversie van dit artikel met bronvermeldingen aan o.v.v. Bronvermeldingen Rembrandt.
Geraadpleegde literatuur
Bockemühl, M., Rembrandt 1606-1669, Het raadsel van de verschijning,
oorspr. titel: Rembrandt, das Rätsel der Erscheinung Köln 2005, H. 4, 1e. ali Michael Bockemühl, Comenius, J. A., Via Lucis, De weg van het licht, Amsterdam 1992
Häslein, C., Am Anfang war das Wort,
Rehorst, A.J., Torrentius, Rotterdam 1939
Schwartz, G., Rembrandt, zijn leven, zijn schilderijen, Maarssen 1985
Slavenburg, J. en Van Schaik, J, Westerse esoterie en oosterse wijsheid, Deventer 2010
- Perlove, L. Silver, Rembrandt’s Faith, Church and Temple in the Dutch Golden Age, Pennsylvania 2009
Schwartz, G., Rembrandt, zijn leven, zijn schilderijen, Maarssen 1985
Snoek, G., De Rozenkruisers in Nederland, voornamelijk in de eerste helft van de 17e eeuw, Haarlem 2006
Visser ’t Hooft, W.A. Rembrandts weg tot het Evangelie, Amsterdam 1956
Waal, van de, Steps towards Rembrandt, Amsterdam en Londen 1974