Een idioot staren

Van Gogh, zelfportret 1887
In een van zijn ca. 900 brieven beschrijft Vincent van Gogh een ervaring die hij en andere schilders kunnen hebben bij het nog maagdelijke witte doek als zij op het punt staan om te beginnen aan een nieuw werk. Vincent: ‘Gij weet niet hoe verlammend dat is, dat staren van een blank doek, dat tot de schilder zegt: Gij kunt niets, het doek heeft een idioot staren en biologeert sommige schilders zo, dat ze zelf idioot worden. Veel schilders zijn bang voor het blanke doek(…).’
De kunstbeschouwer, wiens rol complementair is aan die van de kunstenaar en helemaal aan de andere kant staat, niet aan het begin- maar aan het eindpunt van het schilderij, kan een nagenoeg identieke ervaring opdoen bij het kijken naar een werk of bij het bezoeken van een museum. Dat kan ik uit garanderen uit eigen ervaring.
Een paar dagen geleden bracht ik namelijk een bezoek aan het Van Goghmuseum in Amsterdam. Dit is met zijn anderhalf miljoen bezoekers per jaar de op een na drukst bezochte ‘attractie’ van de hoofdstad, slechts overtroffen door de rondvaart. In de gebouwen zijn twee museumwinkels van forse afmetingen, een restaurant dat altijd vol is, enorme reproducties van de highlights in lichtbakken en plekken die speciaal ingericht zijn om je te laten fotograferen met een sterk uitvergrote reproductie op de achtergrond. Het hoofdgebouw, waar de Van Goghs hangen, is van binnen open: waar je ook bent, je kunt vrijwel overal alle galerijen zien tot en met de derde verdieping.
Op de begane grond was het even zoeken naar de schilderijen maar daar, in een tamelijk donker gedeelte, zag ik een rij staan bij een werk dat het eerste van een serie zelfportretten bleek te zijn. De ruimte waarin de zelfportretten waren opgehangen en neergezet kunnen we ons niet als een echte zaal voorstellen want van hieruit blijft een groot deel van de begane grond in zicht. Met al zijn spektakel.
Op welk moment voelde ik ook weer hoe verlammend dat kan zijn, dat staren naar een wand met schilderijen waar groepen mensen zich bij verdringen? Was het toen ik me realiseerde dat ik thuis had besloten om in ieder geval het portret van baby Roulin te zien en dat ik dit voornemen was vergeten? Of gebeurde het wat later, op een hogere verdieping, toen ik het babyportret niet kon vinden? Of nadat ik had beseft dat het in het depot was en dat ik natuurlijk van tevoren had moeten informeren of het op zaal hing?
Gij kunt niets… niet eens een voornemen ten uitvoer brengen, niet eens wakker genoeg zijn om thuis even na te gaan of het werk dat je in ieder geval wil zien wel op zaal hangt. Het museum had nu door de drukte heen een idioot staren en biologeerde zo, dat ik er zelf idioot van werd.
Ik moest weg, ik vluchtte naar de uitgang. Ik had nog geen schilderij met enige aandacht gezien en voelde me volkomen mislukt. Eenmaal buiten zag ik dat er in het Stedelijk een tentoonstelling was die werd aangeprezen met een reusachtig affiche van een besmeurde en bebloede sexpop. Daar dan maar naar binnen. Geen idee waarom. Onderweg naar de zalen haalde ik het boek met Vincents brieven uit mijn tas, dat ik had meegenomen om het museumbezoek wat meer reliëf te geven.
Vincent van Gogh was er de man niet naar om zich neer te leggen bij de angst voor het nog onbeschilderde doek. Die kan bij hem nooit de oorzaak zijn geweest van zijn aanvallen van waanzin. Ik las een stukje terug vanaf het bovenvermelde citaat:
‘Ik zeg u, men moet als men actief wil wezen, niet bang zijn om eens iets verkeerd te doen, niet bang zijn om in enige fouten te vervallen (…), dat leidt tot stagnatie, tot mediocriteit. Smeer er maar iets op, als ge een blank doek u aan ziet staren met een zekere imbeciliteit.’
Smeer er maar iets op. Had ik maar een heel klein beetje meer pit, lef, vuur in me, ietsje meer Vincent, dacht ik. Nog een stukje uit het citaat: ‘de man van geloof, van energie, van warmte, en die iets weet, laat zich daardoor [door dat staren van een blank doek. A.K.] niet met een kluitje in ’t riet sturen.’
Dat nam ik ter harte. Terug naar het Van Goghmuseum ging het, het oorspronkelijke doel van mijn reis. Bij de zelfportretten was er een geweest waar niet allemaal mensen bij stonden, ik kon kijken of dat nu nog steeds zo was en proberen of ik er iets mee zou kunnen aanvangen.
Nu sta ik voor het zelfportret. De jonge schilder met zijn hoekige hoofd kijkt me vanuit zijn diep liggende, kleine ogen aan met een borende blik. Van Rembrandt wordt altijd gezegd dat hij niet zijn best deed om zichzelf mooier te schilderen dan hij was, maar hier lijkt het wel of de schilder heeft geprobeerd om zichzelf ongunstiger af te beelden dan de werkelijkheid. Iemand met zo’n blik wil je liever niet tegenover je hebben. Hoofd-en baardhaar zijn beide vol oranje, het heldere blauw van de achtergrond is al even verzadigd van kleur. Het is aangebracht in verschillende tinten met korte en brede streekjes. Achtergrond? Dat is niet het juiste woord. Het stromende blauw lijkt nog het meest op een uitsnede van een rivier.
Van Gogh schilderde dit zelfportret in 1887, toen hij in Parijs was. Niet lang dus nadat hij had besloten om de kleuren een veel grotere rol te laten spelen in zijn werk. Het kan bijna niet anders dan dat dit zelfportret een studie is met de schilder zelf als model. Een studie naar de werking van de complementaire kleuren blauw en oranje. Het heeft dan ook veel gemeen met Rembrandts eerste geschilderde zelfportret in het Rijks, met dien verstande dat Van Rijn niet de werking van kleur maar van licht en schaduw op het oog had.
Ik stel mij niet tevreden met deze keurige maar weinig zeggende waarnemingen. Waarom eigenlijk niet? Omdat ik het gevoel heb dat er meer in zit.Of heb ik het idee dat ik iets verkeerd doe? In enige fout verval? Ophouden met piekeren, smeer er maar iets op.
Ja, er is meer. Een drang, een kracht, een sterke wil spreekt uit het werk. Daarom kan ik er zo moeilijk bij. Omdat Vincent mijn tegenpool is, met zijn dadendrang, zijn verbijsterende productie van 900 schilderijen en 1200 tekeningen in een tijdsbestek van een kleine 7 jaar. Een Titaan. Weer voel ik me mislukt. Hij leed aan vlagen van waanzin door zijn surplus. Ik word gek van te weinig. Te weinig hartstocht, te weinig creaties, te weinig diepgang bij het ervaren van kunst. Van een te weinig interessant leven.
Hij is vol oranje, ik ben te blauw, maar we houden het lang uit, zo lang als we samen zijn.